
Jurisprudentie
BJ5053
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809211/1/H2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809211/1/H2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 april 2008 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) een verzoek van de stichting Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs (hierna: Salto) om de uitkeringskosten te vergoeden die voortvloeien uit de beëindiging van het tijdelijke dienstverband van [betrokkene] afgewezen.
Uitspraak
200809211/1/H2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs, gevestigd te Eindhoven,
appellante,
en
de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2008 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) een verzoek van de stichting Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs (hierna: Salto) om de uitkeringskosten te vergoeden die voortvloeien uit de beëindiging van het tijdelijke dienstverband van [betrokkene] afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2008 heeft het Participatiefonds het door Salto hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Salto bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2009.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2009, waar Salto, vertegenwoordigd door mr. H.J. Brouwer, advocaat te Woerden, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van het Participatiefonds is ter zitting door Salto nog een stuk in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet, tenzij het Participatiefonds op een daartoe strekkend verzoek, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van het Participatiefonds brengen van die kosten.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2004-2005 (hierna: het Reglement), voor zover hier van belang, verstrekt het bevoegd gezag bij de beëindiging van een tijdelijk dienstverband vanwege arbeidsongeschiktheid, wanneer er geen akte van ontslag wordt opgemaakt, een afschrift van de akte van benoeming en een afschrift van het document waaruit blijkt dat de daadwerkelijke reden voor de beëindiging, de arbeidsongeschiktheid, aan betrokkene is kenbaar gemaakt.
2.2. Bij aanvraagformulier van 4 maart 2008 heeft Salto bij het Participatiefonds gemeld dat het tijdelijk dienstverband van betrokkene per 1 maart 2005 is beëindigd vanwege de arbeidsongeschiktheid van betrokkene als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement.
2.3. Het Participatiefonds heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde afwijzende besluit ten grondslag gelegd dat Salto in weerwil van het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan betrokkene de daadwerkelijke reden voor het ontslag, te weten de arbeidsongeschiktheid, is kenbaar gemaakt. Aan de door Salto overgelegde gespreksverslagen kan volgens het Participatiefonds geen belang worden gehecht, aangezien deze niet zijn ondertekend door het schoolbestuur of betrokkene. Ter zitting is door het Participatiefonds toegelicht dat aan dit standpunt mede ten grondslag ligt dat niet is gebleken wat de reden is geweest van de beëindiging van het tijdelijk dienstverband.
2.4. Salto betoogt dat het Participatiefonds heeft miskend dat zij aan het doel van het Reglement heeft voldaan. Zij voert daartoe aan dat zij betrokkene tijdig, namelijk al tijdens een op 14 januari 2005 met hem gevoerd gesprek, heeft gewezen op de afloop van het tijdelijk dienstverband en de reden voor de beëindiging bijna letterlijk in het gespreksverslag staat. In het verslag van dit gesprek is vermeld dat betrokkene vanaf 12 november 2004 tot dan toe niet heeft gewerkt vanwege ziekte. Voorts is vermeld dat met betrokkene een afspraak is gemaakt om zijn tijdelijke dienstverband, dat eindigt op 1 maart 2005, tot 1 augustus 2005 te verlengen, om zodoende een mogelijkheid te creëren het functioneren van betrokkene te beoordelen, dan wel, indien hij ziek blijft, de tijdelijke aanstelling te beëindigen per 1 maart 2005. Ook overigens heeft Salto gedurende het dienstverband vaak met betrokkene gesproken. Zij voert verder aan dat zij door voor betrokkene een scholing te bekostigen ten bedrage van € 1.796,00 - een relatief grote investering voor een werknemer die een jaar in dienst is geweest en gedurende die periode grotendeels arbeidsongeschikt was - zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt heeft vergroot. Daarmee is volgens haar voldaan aan het oogmerk van het Reglement, te weten het voorkomen van vermijdbaar ontslag en het helpen van de werknemer bij het vinden van ander werk.
2.4.1. Dit betoog faalt. Weliswaar staat vast dat de tijdelijke aanstelling van betrokkene vanaf 1 maart 2005 niet is verlengd, maar in aanmerking genomen een door Salto overgelegd gespreksverslag van 12 november 2004, een brief van Salto aan betrokkene van gelijke datum, alsmede een brief van de directeur van Salto aan zijn bestuur van 23 juni 2004, waaruit blijkt dat naast de arbeidsongeschiktheid ook sprake was van het disfunctioneren van betrokkene, kan uit het - niet ondertekende - gespreksverslag van 14 januari 2005 niet eenduidig worden afgeleid dat arbeidsongeschiktheid de reden voor de beëindiging van het dienstverband is geweest en kan evenmin hieruit worden afgeleid dat een ontslaggrond aan betrokkene is kenbaar gemaakt. Salto heeft ook geen afschrift van een schriftelijke mededeling aan betrokkene of een verklaring van betrokkene zelf overgelegd waaruit dat onomstotelijk blijkt. Gelet op het bepaalde in
artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement heeft het Participatiefonds het verzoek van Salto dan ook terecht afgewezen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het voor betrokkene - in verband met zijn rechtspositie en het vinden van een andere, geschikte, functie - van belang is te weten wat de reden is geweest van de beëindiging van het dienstverband.
Dat Salto zich heeft ingespannen om te voorkomen dat betrokkene werkloos zou raken, maakt hetgeen hiervoor is overwogen niet anders. Het Participatiefonds toetst in een zaak als de onderhavige eerst of de beëindiging van het dienstverband op grond van de arbeidsongeschiktheid als onvermijdbaar kan worden aangemerkt, en vervolgens of het bevoegd gezag heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om werkloosheid te voorkomen. Aangezien uit de door Salto verstrekte stukken al niet kon worden afgeleid dat het dienstverband is beëindigd op grond van de arbeidsongeschiktheid, kon het Participatiefonds niet aan laatstgenoemde toets toekomen, zoals uit het bestreden besluit ook blijkt, zodat de door Salto gepleegde inspanningen voor de beoordeling van dat besluit niet relevant zijn.
2.5. Voor zover Salto betoogt dat het Participatiefonds haar verzoek heeft afgewezen omdat er geen akte van ontslag is uitgereikt aan betrokkene berust dit betoog, zoals het Participatiefonds terecht heeft opgemerkt, op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Het ontbreken van een akte van ontslag is haar daarbij niet tegengeworpen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
47-615.